Recent

Jaarverslag stadsdeel Geuzenveld-Slotermer

Een prachtig idee in de praktijk

Het ontstaan van Geuzenveld-Slotermeer

 

Licht, lucht en ruimte voor mensen met een smalle beurs. Dit waren de belangrijkste elementen voor het ideaal van de Westelijke Tuinsteden. In de praktijk bleek efficiëntie het hoofddoel te worden, omdat er op korte termijn veel huizen nodig waren. Sobere gevels en eenvormigheid waren het gevolg.

 

Wat ging er aan vooraf? Eind 19e eeuw werd de gemeente Amsterdam gedwongen de stad enorm uit te breiden. Door de verdubbeling van de bevolking heerste er enorme woningnood en hadden arbeiders dringend behoefte aan betere huisvesting. Binnen de bestaande stad was geen ruimte meer. Er moesten forse maatregelen worden genomen. Door de invoering van de Woningwet (1902) konden er goedkope arbeiderswoningen worden gebouwd. Iedere gemeente met meer dan 10.000 inwoners werd volgens de wet verplicht een uitbreidingsplan te maken. Dit beleid moest om de tien jaar worden herzien. Begin 20e eeuw werd het idee van zelfstandige Tuinsteden geopperd. De eerste plannen voor Amsterdam-West zagen in 1925 het licht. In 1935 was het plan voor het grootste stadsuitbreidingsplan in de geschiedenis van Amsterdam definitief.

 

Grijze blokken mét veel zon

Architecten die betrokken waren bij dit gigantische project wilden bouwen volgens de inzichten van die tijd. In het Amsterdamse Uitbreidings Plan (AUP) van 1935 stonden drie stellingen die de stedenbouw verregaand zouden beïnvloeden.
1.    Het verkeer dient uitgangspunt te zijn bij het maken van stedenbouwkundige plannen.
2.    De opvattingen op stedenbouwkundig gebied moeten worden ontdaan van esthetische gewoontes die van vroegere generaties (zoals Berlage en de Amsterdamse School) zijn overgebleven. Artistieke bedenksels behoorden tot het verleden. Er mochten weer vaste maten voor bouwmaterialen en plattegronden worden gebruikt.
3.    Het gesloten stadsbeeld moet plaatsmaken voor het open stadsbeeld.
Het gevolg van de laatste stelling was de zogenaamde strokenbouw. Dit is een belangrijk kenmerk van het Nieuwe Bouwen. In plaats van woonblokken die vlak bij elkaar rond een binnentuin zijn geplaatst, kreeg een wijk een open karakter waarbij de huizenblokken verder van elkaar af kwamen te staan dan tot die tijd gebruikelijk was. Volgens het principe van de strokenbouw werden alle woningen dezelfde kant op gericht zodat er optimaal gebruik werd gemaakt van het licht. De lichte, zonnige en eenvoudige huizen boden ook nog eens meer comfort voor die tijd. Deze ‘ideale’ woningen moesten voor iedereen betaalbaar zijn. Er werden daarom afspraken gemaakt over lage huren.

 

Opvoeding

De architecten streefden ook een sociale doelstelling na, namelijk het opvoeden van de bevolking. Door het functionele bouwen zou de sociale misère worden opgeheven. De functies wonen, werken en verkeer werden door groenstroken van elkaar gescheiden. Het doorgaand verkeer ging langs en niet meer door de wijk. De open bouw, gelegen in een open groen gebied, zou een ander soort mens voortbrengen. De bewoners woonden in wijken met een zodanige omvang en overzichtelijkheid dat ze zich thuis konden voelen en er zelf verantwoordelijkheid voor konden dragen.

 

Steden met enorme tuinen

De Westelijke Tuinsteden kregen opvallend veel groenvoorzieningen. Tussen de ruimtelijke bouwblokken kwamen buurtparken en plantsoenen zodat iedereen kon genieten van het groen. Overal werden speel- en recreatieterreinen aangelegd: de bewoners kregen volop mogelijkheden om te sporten, wandelen of fietsen. Ze konden hier zelfs tuinieren. De Tuinsteden werden steden, maar ook parken.

 

Eerste Tuinstad zag het licht

De plannen waren in de eerste helft van de 20e eeuw uitgedacht en voorbereid. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een forse vertraging. Na de oorlog veranderen de idealen, evenals de leefpatronen. De woningbezetting daalde veel sneller dan was verwacht. Ook ontstonden er nieuwe behoeften op het gebied van wonen. Vanwege de woningnood moesten de plannen goedkoop en in snel tempo worden uitgevoerd. Systeembouw bleek de oplossing.
Op 7 oktober 1952 opende koningin Juliana de eerste Tuinstad, Slotermeer. Een groot deel van de woningen in Slotermeer was van een woningbouwvereniging. De overige woningen gingen naar particuliere ondernemers en een klein percentage naar bejaarden. In 1956 was Slotermeer gereed. De Tuinstad bestond uit zeven buurten met ieder een eigen buurtcentrum. Het hoofdwinkelcentrum lag rond het geografische hart van de wijk. Nadat de woningen waren gebouwd, kreeg het stadsdeel een groen gezicht. Er werden plantsoenen, sportterreinen en speeltuinen aangelegd. Daartussen door werden kanalen gegraven zodat de Tuinstad niet alleen een groen, maar ook een blauw karakter kreeg.
De Tuinstad Geuzenveld werd niet lang daarna opgeleverd. Naast veel positieve geluiden was er veel kritiek op de bouw zelf. Door de slechte en goedkope bouwmethodes ontstonden er al snel gebreken. Er waren zelfs woningen die al na twintig jaar moesten worden gerenoveerd. De kritiek op de saaie, kleine woningen nam steeds meer toe.
De wijken werden allemaal volgens dezelfde opzet gebouwd. Wonen, winkelen en werken werden strikt van elkaar gescheiden door brede wegen en groenstroken.

 

Mensen trekken weg

Een belangrijk deel van de nieuwe bewoners kwam uit andere stadsdelen. Andere bewoners kwamen van dorpen uit de omgeving van de stad. Voornamelijk jonge gezinnen vestigden zich hier vanwege de betere huisvesting dan die ze gewend waren. De lage huurprijs lokte ook veel mensen. Zij waren dan ook zeer ontstemd toen in 1957 de huur flink werd verhoogd. De nieuwe bewoners moesten samen de buurt leefbaar maken. Over het algemeen waren de bewoners tevreden over deze Tuinstad. Toch was er ook een groep die zich hier niet thuis voelde en weer vertrok.
In de loop der jaren kwamen steeds meer emigranten af op de goedkope woningen. Begin 21e eeuw bestaat meer dan de helft van de bevolking uit mensen van meer dan 70 verschillende landen. Veel mensen die hier eerst prettig hebben gewoond, trekken weg naar buurten in de regio of naar de nieuwe grote stadsuitbreidingen. Door de toestroom van steeds meer mensen werden er veel woningen bijgebouwd. Tussen de ruim opgezette bouw verrezen nieuwe huizenblokken, dit tot grote ontevredenheid van de zittende bewoners.

 

Grauwe problemen

Woningen die allemaal op elkaar lijken en van matige tot slechte kwaliteit zijn. Markante bouw ontbreekt volledig. Door het gebrek aan duurdere huur- en koopwoningen vertrekken bewoners, die elders wel hun woonwensen kunnen vervullen. De mensen met een lage sociaal economische status blijven en er komen veel mensen uit deze bevolkingsgroep bij. Deze groep heeft specifieke problemen.

 

Veelkleurige buurten

Het stadsdeel kent de laatste decennia een grote instroom van allochtonen en een uitstroom van autochtonen. Omdat de huren lager zijn dan in andere delen van de stad wonen er verhoudingsgewijs veel mensen met een laag inkomen. Een relatief hoog percentage van de inwoners kampt met problemen, zoals taalachterstand en slechte economische perspectieven. De instroom van allochtonen met grote gezinnen kan ook nogal eens tot problemen leiden bij de oorspronkelijke bewoners die vaak al op hoge leeftijd zijn.
De voorzieningen voor bijvoorbeeld jongeren en ouderen sluiten niet meer aan bij de eisen van deze tijd. En er is een toenemende mate van gevoelens van onveiligheid. De oudere mensen ervaren de rondhangende jeugd soms als een probleem.
De Tuinsteden zien zich geconfronteerd met steeds meer problemen. Stedelijke vernieuwing kan daarom de oplossing zijn.

Stadsdeel Geuzenveld-slotermeer

Voorbeeld van een tekst uit een jaarverslag 2000/2001